Inleiding                                       

Op deze pagina vindt U een eenvoudige uitleg over de muzieknotatie.

Geprobeerd is om de theorie zo eenvoudig mogelijk te houden.
Omdat het om grondbeginselen gaat, zal het voor de gevorderden best wel voorkomen dat de theorie niet altijd even volledig is behandeld.
Deze pretentie willen we met deze pagina ook in het geheel niet hebben!
Vaak gaat het dan om uitzonderingen die vragen om een zo uitgebreide behandeling van de theorie dat het daardoor onnodig moeilijk zou worden.
Daar waar bedoelde uitzonderingsgevallen in de koormuziek toch voorkomen, zal dit zeker door de dirigent uitgelegd worden(?)


Wanneer we zingen, of muziek ten gehore brengen, horen we tonen.
In de muziek of zang, maken we gebruik van tekens om aan te duiden welke tonen we willen laten horen. Deze tekens worden noten genoemd.

Deze noten worden geplaatst op een notenbalk, welke bestaat uit 5 evenwijdige lijnen die van beneden naar boven worden geteld.
De noten worden op, tussen, onder en boven de lijnen geplaatst.
Het aantal tonen dat kan worden voortgebracht, is groter dan er noten op de notenbalk geplaatst kan worden.
Men maakt dan gebruik van hulplijnen, zoals in onderstaande tekening.

De positie van de noten op de notenbalk

 

   In onderstaand schema wordt de waarde van de noten (de tijdsduur) aangegeven.


Om de tijdsduur van een noot te verlengen, zijn er een paar mogelijkheden:
 een punt (.) achter een noot verlengd deze met de helft.
 twee punten achter een noot verlengt de noot tevens met de helft van de eerste punt.
 enz.  Men noemt dit: puntering of punctering.


Omdat in de muzieknotatie de duur van de eerstvolgende kortere noot steeds de helft is van de vorige,
bied puntering de mogelijkheid een toon-duur van bijv. drie tellen met één symbool te noteren.
Een ander mogelijkheid een toon te verlengen, bied het 'boogje'.
Hiermee kunnen twee of meer noten worden gecombineerd door ze naast elkaar te zetten
en met een boogje te verbinden.

   In dit voorbeeld duurt de noot dus vier tellen.

Een derde mogelijkheid een noot te verlengen, is de 'fermate'.
Zie verderop in dit artikel.

De notenbalk deelt men door staande strepen in vakken, welke maten heten.
De strepen heten dus maatstrepen.

 

Om de plaats van de noten op de notenbalk te bepalen,gebruikt men de zgn. sleutels
die vooraan op de balk worden geplaatst.

De G-sleutel die aanwijst dat de noot op de tweede lijn G heet.
(bovenste balk)
de F-sleutel die aangeeft dat de noot op de vierde lijn F heet.
(onderste balk)

In muziekstukken komen behalve noten óók rusten voor.
Deze worden als volgt aangeduid:

hele rust halve rust kwart rust

MAATSOORTEN

Een muziekstuk is, zoals reeds is vermeld, meestal verdeeld in MATEN.
Aan het begin van een muziekstuk wordt de MAATSOORT aangegeven door twee (grote) cijfers boven elkaar.
Het BOVENSTE cijfer geeft aan HOEVEEL NOTEN er in één maat zitten.
Het ONDERSTE cijfer geeft de NOTENWAARDE aan.
Het einde van een maat wordt aangegeven door een verticale streep in de notenbalk.
Hieronder een aantal voorbeelden van veel voorkomende maatsoorten.

             

Er zitten vier kwart noten in een maat.
Dit wordt de vierkwartsmaat genoemd.
Een kwartnoot duurt één tel.
Er zitten twee kwart noten in een maat.
Dit wordt de tweekwartsmaat genoemd.
Een kwartnoot duurt één tel
.
Er zitten drie kwart noten in een maat.
Dit wordt de driekwartsmaat genoemd.
Een kwartnoot duurt één tel.
Er zitten zes achtste noten in een maat.
Dit wordt de zesachtste maat genoemd.
Een achtste noot duurt een tel, dus
een kwartnoot duurt twee tellen.
Er zitten twee kwartnoten in een maat.
Een halve noot duurt een tel, dus
een kwartnoot duurt een halve tel.

 Er zijn twee maatsoorten die, in plaats van met twee cijfers boven elkaar, meestal op een andere manier aangegeven worden.
Dit zijn de 4/4 maat (vierkwartsmaat) en de 2/2 maat (tweetweedemaat).

De 4/4 maat wordt meestal aangegeven met een grote C en de 2/2 maat met een grote C met een verticale streep erdoor.

De 2/2 maat wordt ook wel "doorgesneden" maat genoemd. Bij deze maat worden alle noten de helft van hun waarde. Dit wordt ook wel "gestreepte C" genoemd.

Hieronder de verschillende symbolen voor deze beide maatsoorten:

In de muziek kan het voorkomen dat een bepaalde noot een halve toon hoger of lager moet klinken. Dit wordt opgelost door er een kruis of een mol voor te zetten, voortekens genoemd.

# Kruis b Mol Herstelling
Staat er voor een noot een kruis dan wordt deze verhoogt met een halve toon. Ook de naam veranderd door er is achter te zetten. Bijv: Fis, Gis, Ais etc. Staat er voor een noot een mol dan wordt deze verlaagd met een halve toon.
Ook hier veranderd de naam alleen zet je er nu meestal es achter behalve bij een As en een Es.

Vaste voortekens

(kruisen, mollen, herstellingstekens)

Vaste voortekens zijn kruizen en mollen die aan het begin van de (eerste en iedere volgende) notenbalk staan, en dan in principe het hele stuk en alle octaven geldig zijn of tot een eventuele toonsoortwisseling of herstellingsteken
Een muziekstuk staat in een bepaalde toonsoort die wordt bepaald door het aantal en soort van vaste voortekens, de kruisen en mollen dus, vooraan elke muziekbalk en het toongeslacht.

Hier word dus de F een halve toon verhoogt, en wordt een Fis.
Hier worden de E én de B een halve toon verlaagd, en worden dus een Es  en Bes.

De volgorde van kruizen is: fis, cis, gis, dis, ais, eis, bis
De volgorde van mollen is: bes, es, as, des, ges, ces, fes

Dan zijn er nog de toevallige voortekens.


Toevallige voortekens

De toevallige voortekens zijn één maat geldig. Als een kruis of mol voor het eind van de maat moet vervallen schrijf je een herstellingsteken voor de noot. Het herstellingsteken is geldig tot het einde van de maat.

Fermate

Het kan voorkomen dat een noot soms langer aangehouden moet worden dan zijn eigenlijke waarde aangeeft. Dit komt vooral voor aan het einde van een muziekstuk. Dit langer aanhouden van een noot wordt aangegeven door een z.g. fermate-teken boven en onder een accoord
(
Een accoord  is een groepje boven elkaar staande noten die tegelijk worden gespeeld of gezongen.)

      

    Hoe lang een noot moet worden wordt door de dirigent bepaald.                             

Herhaling.

Wanneer een gedeelte uit een muziekstuk twee keer gezongen of gespeeld moet worden, is dat gedeelte meestal niet nog een keer uitgeschreven, maar wordt er gebruik gemaakt van z.g. herhalingstekens.

  

Hieronder enige uitdrukkingen van de dynamiek       

Teken: Betekent: Sterkte:    
ppp pianissisimo heel erg zacht    
pp pianissimo heel zacht    
p piano zacht    
mp mezzopiano matig zacht    
mf mezzoforte matig hard    
f forte hard    
ff fortissimo erg hard    
sf  sforzando hard beginnen en meteen zachter worden    
< crescendo harder worden    
> diminuendo zachter worden    
 

 

Hieronder enige uitdrukkingen van de tempi                  Hieronder enige aanvullende uitdrukkingen

adagio langzaam legato gebonden
allegretto enigszins levendig staccato afgesloten, kort
allegro levendig intermezzo tussenspel
allegro moderato gematigd levendig finale slotdeel
andante langzaam, gaande pastorale uitzicht, landschap
con moto met beweging poco weinig
dolce lieflijk, teder requiem dodenmis
dolente klaagend a capella gezongen zonder muziek
dolorosa smartelijk canon meerstemmig werk in strenge imitatie
crescendo toenemend in sterkte coda aanhangsel, slotstuk
diminuendo (dim) zachter worden  fine einde
largo breed, ernstig D.C. Da Capo: van het begin af
largetto minder breed dan largo D.C. al Fine vanaf het begin tot de aanduiding 'Fine'  (einde)
moderato matig D.C. al Coda                        herhaal van af het begin tot het coda-teken.
presto snel D.S. Dal Segno: vanaf het segno-teken
tenuto gedragen D.S. al Fine                     herhaal vanaf het segno-teken tot de aanduiding 'Fine
vivace opgewekt D.S. al Coda herhaal vanaf het segno-teken tot het coda-teken
ritardo (rit) vertragen images/plaatjes/segno.gif Segno teken
ritenuto (riten) in langzamer tempo images/plaatjes/coda.gif Coda teken
Accelerando geleidelijk sneller worden
Stringendo (string) geleidelijk sneller en sterker Consonant betekent in de muziek gelijkluidend, samenklinkend
Rubato minder strak, vrij in tempo Een dissonant (niet samenklinkend) is het tegendeel van een consonant.(klinkt 'vals')
       
       
Naast het tempo word ook soms het karakter
aangegeven waarin het muziekstuk moet worden gespeeld
   
Con Fuoco met vuur    
Con Spirito met geestdrift    
Con amore met liefde    
       

Enige uitdrukkingen van een muzikale structuur, zoals die o.a. voorkomt in de Matháus Passion

Aria
Een melodieuze voordracht van solist.

Arioso
(accompagnato recitatief)
Een tussenvorm van aria en recitatief .

Recitatief
Een muzikale voordracht van tekst (zing-spreken); meestal slechts begeleid door het continuo.

Canon
Een canon is een eenstemmig stuk muziek, waarin dus afzonderlijke stemmen gelijk zijn, maar onderling in de tijd verschoven klinken.

Fuga
Een fuga is een veel vrijere vorm dan een canon. De verschuiving tussen de stemmen treedt ook hier op, maar daarna gaan de stemmen elk hun eigen weg.

Koor (Turba)
Een belangrijke rol spelen volkskoren (turbae). Deze komen, net als de optredende personages, direct uit de handeling voort en zingen de letterlijke teksten.

Koraal
Een koraal is een meerstemmig stuk, maar homofoon (= niet polyfoon). De tekst is daardoor goed verstaanbaar.

Polyfonie
Polyfonie betekent meerstemmigheid. De stemmen (zowel de muzikale- als de teksstemmen) lopen door elkaar heen.

Motet
Een motet is in eerste instantie een op muziek gezet stuk tekst. De componist neemt een tekstfragment, en componeert daar de muziek bij;
de muzikale uitdrukking is geheel tot het tekstfragment beperkt. Daarna komt het volgende tekstfragment, enzovoort. Dit betekent dat een motet
 een doorlopende muzikale structuur heeft, waarbij geen herhalingen en onderlinge relaties tussen de fragmenten bestaan.